Lidwoord voor bezoek

1

het bezoek o

aanwijzend voornaamwoord
dit bezoek, dat bezoek

dichtbij dit bezoek

verder weg dat bezoek

betrekkelijk voornaamwoord
het bezoek dat
bezittelijk voornaamwoord
mijn, jouw, uw, zijn, haar, ons, jullie, hun bezoek
onbepaald voornaamwoord
elk bezoek
buigings-e
het grote bezoek, een groot bezoek

Woorden die lijken op bezoek