Lidwoord voor vliegticket

1

het vliegticket o

aanwijzend voornaamwoord
dit vliegticket, dat vliegticket

dichtbij dit vliegticket

verder weg dat vliegticket

betrekkelijk voornaamwoord
het vliegticket dat
bezittelijk voornaamwoord
mijn, jouw, uw, zijn, haar, ons, jullie, hun vliegticket
onbepaald voornaamwoord
elk vliegticket
buigings-e
het grote vliegticket, een groot vliegticket

Woorden die lijken op vliegticket